1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen een gemiddelde verdienste dan wel een gemiddelde bijdrage als grondslag wordt genomen, stelt deze gemiddelde verdienste, of gemiddelde bijdrage uitsluitend vast opbasis van de verdiensten welke zijn genoten of de bijdragen die zijn toegepast gedurende de krachtens bedoelde wettelijke regeling vervulde tijdvakken.
2. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een in een vast bedrag uitgedrukte verdienste houdt uitsluitend rekening met dit vaste bedrag of, eventueel, met het gemiddelde van deze vaste bedragen voor de krachtens bedoelde wettelijke regeling vervulde tijdvakken.
2 bis. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing in de gevallen waarin er in de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving een bepaalde referentieperiode is vastgesteld en deze periode in het betrokken geval volledig of gedeeltelijk overeenstemt met de tijdvakken welke de betrokkene krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten heeft vervuld.
3. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat het bedrag der uitkeringen wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die ophet grondgebied van een andere Lid- Staat wonen, alsof zij ophet grondgebied van de bevoegde Staat woonden.